15 mei


Wijsje op vrijdag – O Heiland vol genade

Willem Vogel sprak relativerend over ‘wijsjes’ als het over zijn eigen melodieën ging. Een ‘melodie’ klinkt als een serieuze compositie, een ‘wijs’ als een meer oppervlakkige toonzetting, hetgeen door de verkleinvorm alleen maar wordt versterkt. Daarom geheel in de stijl van Vogel: Wijsje op vrijdag.

O, Heiland vol genade
Alleluja
U prijzen al Uw daden
Alleluja
Gij staat aan alle wegen
Beveiligt waar ik ga
Uw rechterhand geeft zegen
Alleluja

De nacht wil U belijden
Alleluja
De dag uw licht verspreiden
Alleluja
Laat aarde, zon en bloemen
En alles wat bestaat
Uw naam en goedheid roemen
Alleluja

De melodie bij deze tekst van rector J.M.E. Keet werd eind vijftiger jaren door Willem Vogel op muziek gezet ‘op de achterbank van de bus naar Ouderkerk’, de twintigste eeuwse versie van Wesley’s ‘in a hurry on a horse back’. Vogel is op weg naar zijn kinderkoor, de dan nog florerende jeugdafdeling van zijn Christelijk Gemengd Koor Cantate Deo.

Al eind 1960 verschijnt een bij de Van der Leeuwstichting uitgegeven bundeltje met de titel Wij moeten Gode zingen waarin Het lied van de lier aan de wilgen op deze melodie van Willem Vogel te vinden is. Tekst en melodie zijn sindsdien onafscheidelijk en verwerven na het verschijnen van het Liedboek voor de kerken in 1973 al spoedig de status van kerkelijke evergreen (Liedboek voor de Kerken 1973, Gezang 301; Liedboek 2013, Lied 713). Het lied steekt ook kerk- en landsgrenzen over en wordt opgenomen in onder meer Gezangen voor Liturgie en Zingt Jubilate.
 
 
In deze melodie is sprake van een ´schijn-Barvorm´. Het eerste regelpaar (AB) lijkt herhaald te worden, maar loopt net anders af (AB’). Vervolgens wordt de eerste regel van het Abgesang (C) eerst letterlijk en daarna in een variant herhaald (C’), waarna een melodisch gegeven uit het begin terugkeert (B). In enigszins vergelijkbare gevallen (bijvoorbeeld de Geneefse melodie bij Psalm 107 en Psalm 118) grijpt de laatste regel terug op de vierde. In dit geval is de slotregel identiek aan de tweede regel. In alle gewoonheid is de grote vorm van de melodie dus toch bijzonder. De volslagen vanzelfsprekendheid is gevat in een unieke structuur.

Vogel heeft – als gebruikelijk – niet zijn toevlucht genomen tot karakteristieke melodische wendingen of opvallende ritmische patronen; juist in de eenvoud en de beperking van het materiaal is de kracht van deze wijs gelegen. Zie bijvoorbeeld hoe alle melodieregels openen met stijgende opmaat, hoe alle regels eindigen op een noot uit het d-mineurakkoord, hoe in elke regel repeterende noten te vinden zijn en – traditioneel bij Vogel – hoe de componist voldoende heeft aan slechts enkele notenwaarden: kilo’s en ponden. Het is overigens niet alleen de melodie, maar ook de onderliggende latente harmonie – de meerstemmigheid die in de melodie zelf reeds besloten ligt – die het lied zijn natuurlijk verloop geeft. De melodie vraagt om een breed, monumentaal tempo; MM=54 is voldoende.

Op 13 oktober 2010 werd de uitvaartdienst van Willem Vogel in de Oude Kerk te Amsterdam besloten met het zingen van juist dit lied, met die oermelodie uit Vogels oeuvre. De honderden aanwezigen droegen zo de componist op de vleugels van zijn eigen – en dan toch maar in woorden van de componist – wijsje de kerk uit.