Stichting Cantoraat
29 mei
Wijsje op vrijdag – Dat ons zorgen en werken
Willem Vogel sprak relativerend over ‘wijsjes’ als het over zijn eigen melodieën ging. Een ‘melodie’ klinkt als een serieuze compositie, een ‘wijs’ als een meer oppervlakkige toonzetting, hetgeen door de verkleinvorm alleen maar wordt versterkt. Daarom geheel in de stijl van Vogel: Wijsje op vrijdag.
Een late Vogel. Aan het einde van zijn werkzame leven toonzette Willem Vogel diverse teksten van Peer Verhoeven. In de bundel Jij leve lang (Baarn 1996) zijn van deze samenwerking de vruchten te vinden.
Liedboek 736 verscheen eerder in 2004 in Zingend Geloven 8 (nr. 33). Dat het hier eigenlijk om een refreinlied gaat – hetgeen mogelijkheden biedt voor de wijze van uitvoeren – is in de opmaak van het Liedboek helaas niet meer te zien. De structuur van de melodie laat over dit refreinliedkarakter echter geen onduidelijkheid bestaan.
Deze melodie is gemaakt aan het einde van Vogels loopbaan. Typerend daarvoor is dat dit lied meer weg heeft van een recitatief dan van een hymne. De ingetogenheid van de tekst zal, in combinatie met het unieke metrum (7-4-8-8-9), de componist daartoe geïnspireerd hebben. Maar wellicht telt ook de leeftijd van de maker mee. Eenzelfde verschijnsel is aanwijsbaar bij kerkliedcomponisten als Bernard Huijbers en Floris van der Putt. Bij het klimmen der jaren is het weinige voldoende.
Het recitatiefkarakter van de wijs wordt vooral bepaald door de noot bes’, die aan het begin van vrijwel elke regel – al dan niet met aanloopje – een belangrijke rol speelt. In de regels 1, 3 en 4 zet na die bes’ direct een dalende beweging in. Pas in de slotregel wordt deze noot ‘overtroefd’ door de lange c” op het aldus niet onder de korenmaat gestoken woord ‘licht’. Ook de slotwendingen van de regels 1, 3, 4 en 5 (motief b) vertonen grote overeenkomsten.
De eerste drie regels vormen een melodische eenheid in ABA-vorm. In de korte, tweede regel wordt het a-motief een kwart lager hernomen. Aan het einde van het eerste systeem van het notenvoorbeeld zou de melodie ook ten einde kunnen zijn. Er volgt echter nog een refrein, dat door de grotere melodische sprongen en de gepuncteerde halve noot iets nieuws toevoegt. Al snel volgen dan weer herkenningspunten uit de eerste drie regels. Ten slotte wordt motief b hernomen, nu vanaf de bes’ afspringend naar de ondertussen bekende wending f’-g’-es’. Door deze dalende kwartsprong kan er geen misverstand over bestaan dat de melodie hier definitief ten einde is.
Retorisch sterk is de halve rust aan het einde van regel 2: het is de muzikaal passende vertaling van het gedachtestreepje dat in de drie strofen op deze plek te vinden is. Ook de repeterende lange slotnoten op het woord ‘vrede’ drukken op eenvoudige wijze de betekenis van het woord uit, vergelijkbaar met al die klassieke miscomposities waarvan het Agnus Dei om dezelfde reden eindigt met een lange repeterende slotnoot op het woord pacem.